Recensie

Theater! Een strijdtoneel?

De theaterstop als gevolg van de corona-epidemie dwingt tot achteromkijken, tot nagaan in archieven of aan de hand van persoonlijke herinneringen hoe theatermakers en publiek reageerden in eerdere tijden van tegenkanting of nood. Daarenboven is een crisis altijd een gelegenheid om zichzelf en de kunst die men beoefent of mee beleeft, in vraag te stellen om tot de slotsom te komen dat theater maken altijd een beetje (soms iets meer) vechten is om het in stand te houden.

‘Mei ’68’ staat diep in het collectief geheugen gegrift. Wat er in Parijs, Berlijn, Praag, Leuven, Madrid en ook in de USA gebeurde, zorgde inderdaad voor een kentering op verschillende politieke en maatschappelijke vlakken. Er waren arbeidersbetogingen en stakingen en her en der vormden studenten, arbeiders en kunstenaar één front. Acteur Julien Schoenaerts sprak in Limburg de mijnwerkers toe.

Reeds in de jaren vijftig zorgden zowel professionelen als amateurs, vaak zonder de nodige subsidies, voor een gevarieerde toneelbelevenis in kleine theaters, op zolders, in kelders en kamers. In Gent startte in 1950 Toneelstudio 50, dat vijf jaar later Arca werd. Er werden nieuwe en andere schrijvers gezocht en gevonden in de eveneens kleine zaaltjes in vooral Parijs en Londen. Het repertoire van de enkele grote Vlaamse schouwburgen werd genegeerd. Niet het professionele was belangrijk, wel het enthousiasme waarmee de stukken van Ionesco, Beckett, Adamov, Arrabal, Anouilh, Sartre, werden onthaald. Van eigen schrijvers werd werk van onder meer Tone Brulin (ook als regisseur zeer actief), Piet Sterckx, Hugo Claus gecreëerd. Vooral gebrek aan financiële steun zorgde er voor dat een aantal initiatieven van korte duur waren, wat niet belette dat ook in provinciesteden zoals Kortrijk, Mechelen, Brugge, kleine gezelschappen werden gevormd. In 1967 sloot Malpertuis in Tielt voorlopig de rij af.

Los van de beroering rond Mei ’68, werd T 68 bekendgemaakt, een manifest voor wetenschappelijk onderbouwd, artistiek hoogstaand en progressief publieksgericht theater, een voorstel van acteur Alex Van Royen, bijgetreden door theatercriticus Carlos Tindemans en auteur Hugo Claus. In 1956 had Herman Teirlinck iets dergelijks gedaan, maar T 68 ging verder. Het was een radicale veroordeling van de middelmatigheid van het algemeen aanvaarde ‘stads-theater’. T 68 pleitte voor een ‘rijksgezelschap’, dat dus onafhankelijk was van een lokale overheid. Het was de bedoeling definitief te breken met de bestaande traditie, niet in de plaats van de traditionele gezelschappen, maar ernaast, als baken en model: ‘De confrontatie zal berusten op de principiële gerichtheid, niet op rivaliteit’. T 68 was tegen routine en voor een aanhoudend experiment, voor een allround opleiding van de speler in een ensemble dat een eenheid vormt, in een repertoire dat geen verlengstuk is van de literatuur maar een pleidooi voor het theater en voor de regisseurs met een eigen methode, een bewuste stijl en een talent tot coachen, ten gunste van een theater van vandaag te midden mensen van vandaag.

Aan T 68 werd echter in 1968 (en daarna) nauwelijks aandacht besteed. Het manifest, dat er geen wilde zijn, werd even stil begraven als het er gekomen was. Het bracht geen discussie op gang en kreeg geen gegronde kritiek. Het plan werd diplomatisch naar het provinciebestuur van West-Vlaanderen verwezen, omdat deze provincie toen (en nu nog) geen groot beroepsgezelschap had (heeft). De provincie Limburg participeerde toen met Nederland in het Groot Limburgs Toneel. West-Vlaanderen had echter geen geld voor en geen trek in een groot gezelschap en zeker niet als Hugo Claus er mee te maken had. Ook de theatermakers die door Mei ’68 aangestoken waren, voelden geen interesse voor een re-esthetisering van het theater. Inmiddels beleefde in Nederland de brave burger de Actie Tomaat, een nogal brutaal onthaal (met rotte tomaten) en een boycotten van bepaalde zogezegde brave burgerlijke voorstellingen vanuit het principe dat theatermakers moeten uitgaan vanuit het gemeenschapsleven en wat er in omgaat.

De Nieuwe Scène tijdens leesrepetitie - Arturo Corso (rechtstaand) en Dario Fo (zittend links) - © Marnix Poot
De Nieuwe Scène tijdens leesrepetitie – Arturo Corso (rechtstaand) en Dario Fo (zittend links) – © Marnix Poot

In Vlaanderen barstte het ongenoegen niet zo algemeen en brutaal los, maar veeleer in afzonderlijke gevallen. In Brussel werd op 13 december 1969 de Werkgemeenschap, een pas opgericht acteurscollectief dat onder de leiding van Dries Wieme de Beursschouwburg bespeelde, door de inderhaast opgeroepen politie letterlijk uit het theater geknuppeld. Het collectief wilde heel wat veranderd zien in de structuur en werking van het theater, maar nog eer iets duidelijk was, maakte de Raad van Bestuur er al een einde aan. In Antwerpen zag Marianne Van Kerkhoven in de KNS, waar ze dramaturge was, haar stuk Het Trojaanse Paard of de stuitbare opkomst van Viktor de Brusseleire  (over het gevaar van een dictatuur voor ons land) afgewezen omdat het ’te politiek’ was. Ze verliet daarop de KNS en richtte een eigen gezelschap op dat naar haar stuk werd genoemd: Het Trojaanse Paard, waarmee nog een hele tijd een sterk geëngageerd repertoire werd gerealiseerd.

Een doorbraak van maatschappelijk geëngageerd theater kwam er begin 1970 met werk van de Italiaanse auteur-regisseur Dario Fo (1926-2016; Nobelprijs literatuur 1997) en diens regisseur Arturo Corso die via een Franstalig gezelschap in contact werd gebracht met de KNS in Antwerpen waar hij onder meer Harlekijn, kies je meester (van Dario Fo) realiseerde, een stuk dat duidelijk de vastgeroeste structuren van het burgerlijk theater contesteerde. In Antwerpen ontstond rond Corso een kern van spelers, waaronder Charles Cornette, Hilde Uitterlinden, Bernard Verheyen en even later ook Dora Van der Groen, die met Corso verder wilden werken en dan ook de basis vormden van de in 1973 in Brussel gestichte Internationale Nieuwe Scène. Als aanloop tot die definitieve stichting werd Mistero Buffo (van Dario Fo) met Vlaamse, Waalse en Brusselse spelers ingestudeerd en kende die taaie rode maar volkse interpretatie van het passieverhaal na de première op 16 november 1972 in de Brusselse Kleine Munt een waar triomfaal onthaal in binnen- en buitenland. In de soepel gespeelde cast stond, in een regie van Corso, naast een meesterlijke Charles Cornette een even overtuigende Dora Van der Groen, die in de Nederlandstalige versie de rol van moeder Anna en van de Zottin speelde, in de Franse versie, die van Maria.

Mistero Buffo - Dora van der Groen (als de zottin) en Hilde Uitterlinden - © Marnix Poot
Mistero Buffo – Dora van der Groen (als de zottin) en Hilde Uitterlinden – © Marnix Poot

Van 1971 af, trok vanuit Gent de Werkgroep voor vormingstheater de straat op om als Cirkus van Vuile Mong en de Vieze Gasten manifestaties te animeren, benefietavonden te verzorgen, de ‘strijdcultuur’ te ondersteunen. Dat deze niet dogmatische cultuur met argwaan door een zekere overheid werd bekeken, was al gebleken onder meer uit een aanklacht en veroordeling van Hugo Claus in 1968 (rechtbank van Brugge, later in beroep in Gent) omwille van het optreden van drie naakte mannen in diens Mascheroen op het filmfestival in Knokke. In Gent ging in 1971 het gerecht in op een klacht tegen naakt (ondanks de aankondiging van een toegangsverbod voor publiek beneden de 18 jaar) in En ook de bloemen werden geboeid (Fernando Arrabal), een Arena-productie in een regie van Jo Gevers, zijnde een aanklacht tegen het geweld dat machthebbers gebruiken, verwijzend naar de naaktheid van een mens in een grenssituatie. Zowel directie, spelers, vertaler en regisseur werden veroordeeld.

Dat theater wel eens meer als ‘gevaarlijk’ wordt gedacht, bleek ook uit het feit dat De Plaatsbekleder (Der Stellvertreter) van Rolf Hochhuth (1931-2020) over de houding van Paus Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog inzake de Jodenvervolging, aanvankelijk noch in Brussel, noch in Antwerpen in de schouwburg mocht gespeeld worden. Regisseur Walter Tillemans kreeg het veelbesproken stuk in februari 1965 dan toch in Gent opgevoerd en in maart kwamen er twee voorstellingen in de Antwerpse KNS. Maar een fragmentarische uitzending op de BRT in Het Vrije Woord kon dan weer niet.

DOGtheater - De typisten - Jos Viaene en Rosa Vandenbulcke
DOGtheater – De typisten – Jos Viaene en Rosa Vandenbulcke

Niet alleen professionele gezelschappen waren met ‘strijd- of vormingstheater’ bezig Ook het vrijetijdstheater liet zich horen. Actieve groepen waren onder meer De Barst (St.-Niklaas) en De Lont (Gent). In 1972 ontstonden in Roeselare contacten tussen  de amateur-toneelgroep DOGtheater en de plaatselijke werkliedenverbonden KWB- en KAV, dit naar aanleiding van hun initiatief  Toernee voor twee waarin de arbeidsverhoudingen tussen mannen en vrouwen nader werden bekeken. Dat kon onder meer via de voorstelling van het DOGtheater: De Typisten (Murray Schisgal), waarin de geestdodende sfeer van een kantoor wordt opgeroepen en zowel de mannelijke als vrouwelijke bediende geen enkele vorm van creativiteit kan ontwikkelen. Dit stuk werd in verschillende gemeenten gespeeld en ook, eveneens in samenwerking met DOGtheater werd Het kan verkeren geprogrammeerd, waar arbeiders en arbeidsters in meespeelden en waarmee meerdere gespreksavonden werden gestoffeerd. Dit alles werd daarenboven door Donald Horré, die afstudeerde aan het IPSOC in Kortrijk, in zijn thesis verwerkt: ‘Methodisch werken in de KWB: ervaringen met Vormingstoneel, 1975-76’.

DOGtheater - Het kan verkeren
DOGtheater – Het kan verkeren

Naast de herinneringen en beschouwingen die tijdens een gedwongen pauze worden opgehaald, is er ook een intens verlangen gepaard aan een ietsje onzeker uitkijken naar wat nog in of buiten de schouwburg en op de scène aan diepgaande creativiteit mag worden verwacht. Tenslotte blijft Theater (met een hoofdletter !) onder welke vorm dan ook, evenzeer tijdens een pauze boeien.